Op 13 mei 2012 overleed na zo’n 3 jaar huwelijk een vrouw. Ze was met haar man getrouwd in gemeenschap van goederen. In haar testament van 9/4/2010 heeft zij hem als enig erfgenaam benoemd. Toen ze trouwden had zij een aanzienlijk vermogen en hij nauwelijks iets.
In de strafprocedure heeft de Hoge Raad op 19/12/ 2017 bewezen verklaard dat de man opzettelijk en met voorbedachte rade zijn vrouw van het leven heeft beroofd door haar te vergiftigen door (natrium) azide in haar voeding en drank te doen. De Hoge Raad acht de man hierdoor onwaardig om te erven. Dat betekent dat hij niets erft van de vrouw. In haar testament staat in de “reserve” erfstelling dat dan haar broer, zus en de kinderen van haar vroegere partner erven.
Hof: De gedragingen van de man in onderlinge samenhang bezien en beoordeeld.
Kort samengevat: het doorzetten van de wil van de man om met de vrouw te trouwen in gemeenschap van goederen, het wegsluizen en verstoppen van grote geldbedragen en de langdurige vergiftiging van en de moord op erflaatster – hebben ertoe geleid dat de vrouw na een vreselijke en pijnlijke lijdensweg vanwege de vergiftiging niet meer leeft en de man al haar vermogen verkreeg. Eerst door de boedelmenging (de gemeenschap van het huwelijk) en toen door het erven (het testament). Door de onwaardigheid erfde de man toch niet, maar door het trouwen/de boedelmenging kreeg hij de helft van haar aanzienlijke vermogen. Verder waren de inkomsten van de vrouw meer dan het dubbele dan die van de man. De man werd door de boedelmenging bevoordeeld en was de enige die daar profijt van had. Het hof is, mede vanwege de strafzaak, van oordeel dat de man van meet af aan uit is geweest op het vermogen van de vrouw en dat al zijn gedragingen in het teken van dat streven hebben gestaan en louter op zijn eigen financieel gewin waren gericht.
Het Nederlandse huwelijksvermogensrecht kent geen wettelijke regel dat de ene echtgenoot die de dood van de andere echtgenoot veroorzaakt, geen voordeel hoort te hebben van boedelmenging.
Toch is het Hof van oordeel dat de man in dit geval op grond van ditzelfde rechtsbeginsel (art. 3:12 BW) geen voordeel mag hebben uit de boedelmenging, omdat dit ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De man was de vrouw hulp, getrouwheid en bijstand verschuldigd (artikel 1:81 BW), maar heeft die niet gegeven. Aldus gerechtigheid!