Ze zitten tegenover mij. Bruinverbrand, stralend, hand in hand. “We hebben elkaar deze zomer ontmoet in Portugal,” zeggen ze in koor. “En het voelde meteen goed.” Binnen twee maanden samenwonen, een gezamenlijke rekening, plannen voor een huis.
Ze zijn verliefd. En dus, grap ik (deze uitspraak heb ik van een accountant die ik ken) “maar jullie hebben wel een hersenafwijking”. Want verliefdheid doet rare dingen met een mens. Het vermindert je realiteitszin. Het laat je geloven dat alles vanzelf goed komt. En dat is prachtig – zolang je het ook een béétje praktisch benadert.
Daarom zitten ze bij mij, de notaris. Niet om de roze wolk te doorprikken, maar om eronder een wat steviger fundament te leggen. “Wat gebeurt er als jullie uit elkaar gaan?” vraag ik. De sfeer verandert even. Ze kijken elkaar aan. “Daar willen we liever niet aan denken.” Dat snap ik. Maar het is nu, als alles nog goed is, dat je zulke afspraken maakt met liefde en redelijkheid en niet later. We bespreken de inhoud van wat je kan regelen in een samenlevingscontract, bijvoorbeeld over wie wat inbrengt en de begunstiging voor partnerpensioen en het opstellen van een testament. Geen romantiek in juridische taal, maar wél zorg voor elkaar – ook als het leven anders loopt dan gehoopt.
Als ze hand in hand ons kantoor verlaten, zie ik het weer: liefde is mooi, heerlijk zo’n hersenafwijking. Zeker als je ook je gezonde verstand ernaast gebruikt.
Ik zie hen voor mij? Over 25 jaar bij mijn opvolger aan, beginnende vijftigers die elkaar met dezelfde blik in hun ogen aankijken als ze weer eens hun juridische zaken onder de loep nemen.
Rinske Mantel